Blootsbloemen
Meermaals ben ik de laatste weken tot ridder geslagen door de kleine keizer die bij ons thuis de lakens uitdeelt, telkens na het afronden van weer een succesvolle queeste. Hebben we de draak verslagen, de schat gevonden, de slechterik gevangen genomen of de prinses bevrijd, dan volgt er onherroepelijk een ceremonie waarbij ik knielen moet en hij mij met een plastic zwaard op het voorhoofd tikt. Dat stuk speelgoed heeft al zoveel te verduren gekregen dat de coating aan het schilferen is. Confetti hoeft niet te worden gestrooid tijdens de festiviteiten, want we hebben al de blinkende stukjes microplastic die door de kamer vliegen en als glitters aan mijn gezicht blijven kleven.
Wat het mooiste eraan is: in onze familie ben ik de eerste die in de adelstand verheven is. Voor de keizer er was, leek het voor het geslacht Wouters onhaalbaar om ooit een eretitel, wapenschild of lintje te krijgen voor bewezen diensten. Ik ben het gaan nakijken in de stamboom die ooit door een oom werd opgesteld: in de 76 generaties die onze familie heeft gekend was er niemand ooit de held.
"In de 76 generaties die onze familie heeft gekend was er niemand ooit de held."
Als we al met adel in aanraking kwamen, dan was het als personeel. Zo is er Geraard Wouters, die in de 19de eeuw als tuinman diende bij een vooraanstaande burggraaf. Hij was een van de vele werklieden op een uitgestrekt domein en had slechts één taak toebedeeld gekregen: de hele dag moest hij in perken, tussen struiken en vaste planten, op zoek naar zaailingen van de wild woekerende blootsbloem. Zodra hij die opmerkte, moest hij ze uittrekken. Voor de niet-botanisten onder ons: deze bloem, die net als de zonnebloem behoorlijk groot kan worden, dankt zijn naam aan een van zijn bloeifases. Net voor de plant helemaal ontluikt, staan de rozige bloemblaadjes zo gebold dat ze op een stel welgevormde billen lijken. De burggraaf kon het zicht van deze uit het groen opstekende billen niet verdragen, leer ik uit teruggevonden correspondentie tussen Geraard Wouters en zijn broer, en volgens de tuinman had die afkeer niets te maken had met een door fatsoen ingegeven preutsheid, maar werd ze ingegeven door melancholie. De plant bracht de oude, alleenstaande graaf volgens Geraard ongewild terug naar tijden waarin vrouwenbillen hem meer voor het grijpen waren.
Hoe adellijk hij ook was, hij was ongelukkig. Dat in tegenstelling tot Geraard, die jarenlang een luxeleventje leidde, want heel veel blootsbloemen kwamen er na ze drie jaar intensief te hebben verwijderd niet meer uit de grond. Tot aan de dood van de burggraaf kon hij zich ledig houden met door het park flaneren, te doen alsof hij druk bezig was om blootsbloemen op te speuren. Een groot deel van de dag lag hij op zijn buik in het gras en bedacht queestes en ridderverhalen, die hij ’s avonds in de personeelskeuken aan de anderen vertelde. Hij moet een flierefluiter zijn geweest, want regelmatig schreef hij weer eens met iemand van het keuken- of huishoudpersoneel in een afgelegen struik te zijn gedoken, er goed op lettend dat hun billen niet boven het groen uitkwamen.
Zelf hoop ik, zo’n 160 jaar later, dat de adelstand mij ook niet te zwaar zal gaan wegen, want ik voel dat ik net als de burggraaf een melancholische ingesteldheid heb, en ik wil niet iemand worden die zich verdrietig voelt worden als hij het leven voor zich ziet bloeien. Daarom ben ik blij dat ik de keizer mag bijstaan in zijn queestes. Daardoor is er weinig ruimte voor gepieker. Nog maar een uur of twee geleden waste ik de glitters van mijn huldiging van mijn gezicht, en daar is alweer een nieuw keizerlijk bevel om, na het eten van boterhammen met choco, op zoek te gaan naar een nieuwe schat, een verse draak.