De lokmot

Als ik een natuurhistorisch museum bezoek, dan ga ik ook altijd langs de collectie vlinders. Niet omdat ik zo van vlinders houd of er veel van weet, maar omdat ik dan altijd weer moet denken aan Konrad Hochsteiger, die eind 19de eeuw een Duitstalige natuurgids schreef waarin hij 26 vlindersoorten beschrijft die op een of andere manier ‘verontrustend’ zijn. Het gaat specifiek om vlinders die volgens de auteur, die zichzelf een vooraanstaand lepidopteroloog noemde, door hun gedrag een bedreiging vormen voor de mens.

Het zijn uitzinnige teksten, en nooit heb ik in zo’n museumhal enig bewijs gevonden dat er vlinders bestaan met namen als de messiasvlinder of het vrolijke gifmengstertje. Voor mij was dat boek, dat ik ooit online vond en dat mij door zijn titel ‘Compendium van verontrustende vlinders’ meteen intrigeerde, altijd het werk van een grappenmaker.

Maar vorige week ontdekte ik in het Natuurhistorisch museum in Parijs tussen de vele op spelden geprikte vlinders een vlindersoort die ‘noctuelle appâtant’ heette, en dat deed opeens een belletje rinkelen. Thuis nam ik het boek erbij en las ik over ‘der Lockfalter’. Die verwante namen: het kan toeval zijn geweest, het moet toeval zijn geweest, maar het is de eerste keer dat ik bewijs vind dat wat Hochsteiger schrijft toch ergens in de realiteit ingebed is. Speciaal voor jullie vertaalde ik zijn stuk over de lokmot:

Voor mij was het boek van Konrad Hochsteiger altijd het werk van een grappenmaker, tot in Parijs.

DE LOKMOT

(door Konrad Hochsteiger)

Op 4 februari 1853 wordt de Siberische stad Omsk wakker in chaos: aan de stadspoorten duiken verschillende wilde dieren op die zich normaal schuw houden in de uitgestrekte wouden. Lynxen en Siberische tijgers lopen zij aan zij met bruine beren en wolven, als een getraind leger dat de stad binnenvalt. De inwoners haasten zich gillend naar binnen en barricaderen de deuren, maar voor een 8-jarige jongen komt alle hulp te laat. In plaats van zich op te sluiten, wil hij de dieren graag van dichterbij  bekijken.

Daarna lopen deze beesten in formatie langs de gevangenis van Omsk, waar op dat moment de Russische schrijver Fyodor Dostojevski in gevangenschap zit. Hij beschrijft het voorval in zijn dagboek, maar vermeldt daarbij dat hij wellicht overvallen wordt door waangedachten, te wijten aan de honger. De ochtend erop zijn alle dieren weer verdwenen.

Ik was verheugd toen een van mijn pupillen, jongens die ik soms op sleeptouw neem in de hoop dat ook na mijn dood iemand zich zal ontfermen over mijn onderzoeksdomein in de lepidopterologie, aan kwam zetten met dit fragment. Ik heb het lezen van literatuur, verzinsels van een ander, altijd verfoeid, wetende dat er in de echte wereld nog zoveel te ontdekken valt, en hem daar ook vaak op aangesproken. Maar ik moet bekennen dat ik dankzij deze Dostojewski de lokmot op het spoor kwam.

Het moge duidelijk zijn: hoewel het klinkt als een hongerdroom, was het dit allerminst. Wat we in de woorden van de literator meekrijgen is een zeer heldere beschrijving van hoe de lokmot zich verdedigt wanneer hij zich bedreigd voelt. Dan scheidt hij een nauwelijks weer te nemen geur af, weinig verschillend van de geur van bosgrond, die een onweerstaanbare aantrekkingskracht heeft op alle roofdieren, en dat kilometers in de omtrek. Verder onderzoek, vooral uitgevoerd door mijn pupil, die altijd liever met zijn neus in de boeken heeft gezeten in plaats van mee op expedities te gaan, leert dat er in de geschiedschrijving verschillende getuigenissen te vinden zijn over wilde dieren die plots een stad of dorp aanvallen, gaande van olifanten in het verre India tot wolven die kinderen doodbijten op het Russische platteland. In sommige gevallen zouden er, zo leren de bronnen ons, zelfs diersoorten opduiken die in niet in de desbetreffende streek voorkomen. Daar wordt steevast een bovennatuurlijke uitleg aan gegeven, maar tot nog toe verdacht niemand deze onopvallende, onschuldig uitziend vlinder. Al deze getuigenissen spelen zich af ten Oosten van het Alpengebergte, wat doet vermoeden dat de vlindersoort in West-Europa niet voorkomt.

Daarna heb ik een keer het gevoel gehad dat ik zelf een lokmot boos had gemaakt, toen ik mij op een ochtend waste aan de oever van een Siberisch meer, kort genoeg om niet te onderkoelen, lang genoeg om mijn expeditiegenoten weer tevreden te stellen, en plots oog in oog kwam te staan met een troep boommarters die mij zeer agressief benaderden. Ik had weinig – zeg maar geen – kleren aan en moest mij dus stevig verweren tegen hun uithalen. Tegelijkertijd werd ik bij elke aanval van deze diertjes enthousiaster, want de verbetenheid waarmee ze mij te lijf gingen, versterkten mijn vermoeden dat het hier wel degelijk ging om door de lokmot begeesterde wilde dieren. Toen zag ik de kans om te ontsnappen naar de blokhut waar ik verbleef. Helemaal naakt, en het schaamt me om het zo op te schrijven, maar zo ging het nu eenmaal, rende ik door de sneeuw en bijna glijdend vluchtte ik naar binnen, terwijl tegen mijn medereizigers zeggend dat het de lokmot was die die wilde marters opfokte. Geen van hen geloofde me. Toen ze op mijn aanraden naar buiten gingen, was er geen marter meer te zien. Hooguit fladderde er een motje voorbij. Mijn expeditiekameraden hebben mij toen niet verder op onderzoek willen laten gaan, wat mij nog steeds betreurt. De rest van de reis terug waren zij mij slechtgezind, alsof ook zij door de lokmot bedwelmd waren, maar zij waren slechts mensen die van mijn werk niets begrepen.

  • Berichtcategorie:Blog / Verhalen